Skip to main content

Lessen in Waarheid: Geestelijke Kennis en Ervaring

LES VIII

Welgelukzalig is de mensch die wijsheid vindt, en de mensch die verstandigheid voortbrengt;
Want haar koophandel is beter dan de koophandel van zilver, en hare inkomst dan het uitgegraven goud.
Zij is kostelijker dan robijnen, en al wat u lusten mag is met haar niet te vergelijken.
Lengte der dagen is in hare rechterhand, in hare linkerhand rijkdom en eer.
Hare wegen zijn wegen der liefelijkheid, en al hare paden vrede.
Zij is een boom des levens dengenen die ze aangrijpen, en elkeen die ze vasthoudt wordt welgelukzalig.
Verkrijg verstand met al uwe bezitting.
SPREUKEN VAN SALOMO.

1. Wat is dit verstand of dit weten waar zooveel waarde aan gehecht wordt? Is 't de kennis die men verkrijgt door zich te verdiepen in boeken door men-schen geschreven? Is 't de wetenschap die men verwerft door het bestudeeren van de sterren, van de aarde, of zelfs van het menschelijk lichaam? Neen waarlijk, dat alles is het niet, want heeft al deze kennis u ooit lengte van dagen, liefelijkheid en vrede verzekerd, of welgelukzaligheid, rijkdom en eer gebracht?

2. Het weten of de kennis waarop hier in de Spreuken gedoeld wordt, is een geestelijke wedergeboorte, een openbaring van God in de menschelijke ziel. Het was door „geestelijke ervaring," dat Petrus op de vraag van Jezus: „Maar gij, wie zegt gij dat ik ben?" kon antwoorden: „Gij zijt de Christus, de zoon van den levenden God," en 't was omdat Jezus onmiddellijk het diepe inzicht vatte waarvan deze woorden getuigden, dat hij antwoordde: „Zalig zijt gij, Simon, Bar Jona, want vleesch en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is."

3. Gij moogt de Waarheid al met uw verstand begrijpen, gij moogt aannemen, zooals men dit door alle eeuwen heeft gedaan, dat God de gever is van alle goede gaven, — van leven, gezondheid, liefde, — gij moogt zelfs nog verder gaan, en erkennen dat God niet alleen de Gever, maar de Gave zelve is, dat Hij leven, gezondheid en liefde in ons is, — maar toch zal dit alles, noch voor u zelf, noch voor iemand anders van eenig nut zijn, tenzij „mijn Vader die in de hemelen is, 't u heeft geopenbaard."

4. Deze openbaring der Waarheid in onze ziel is wat men „geestelijke ervaring" noemt.

5. Indien ge herhaaldelijk tot u zelf zegt, dat ge gezond zijt, en wijs en gelukkig, of dat een ander dat tot u zegt, dan is 't mogelijk dat ge door deze suggestie tijdelijk volkomen gezond en gelukkig zult wezen. Dit is evenwel geheel iets anders dan genezing en geluk welke op geestelijk begrip zijn gegrond, want deze verkrijgt ge niet, aleer ge u in het diepst van uw ziel bewust zijt van uw eenheid met den Vader, en ten volle hebt ervaren, dat de bron van alle wijsheid, gezondheid en geluk binnen in u zelf is te vinden.

6. Het geheele ondericht van Jezus was er op gericht om de menschen tot dit bewustzijn van hun eenheid met God op te voeden, en omdat zij toen, evenals nu, haast uitsluitend vervuld waren van het uiterlijke leven, moest hij ook met de uiterlijke dingen beginnen, en hen eerst leeren hun vijanden lief te hebben, den naaste wel te doen, enz. Evenals men een boom snoeit om dezen tot beter groei te brengen, zoo moesten ook zij den ouden mensch afleggen en stap voor stap bergopwaarts gaan, om eindelijk de hoogte te bereiken waar de meester hun eenige van de „vele dingen" zou zeggen, welke zij vóór dien „niet hadden kunnen verstaan".

7. Hij verhaalde hun van den Trooster of den Geest der Waarheid die ze zou vervullen, ze in alles zou onderrichten, „de diepten Gods" zou openbaren, en de komende dingen zou doen verstaan. M.a.w. hij vertelde aan deze eenvoudige, in wereldsche zaken onwetende mannen, hoe zij in hun binnenste het koninkrijk der hemelen konden vinden, — het koninkrijk van liefde, van macht en van leven.

8. Deze Trooster of heilige Geest die hun macht zou geven over zonde en ziekte, en zelfs over den dood, is een andere benaming voor hetgeen wij bedoelen met „geestelijke kennis en ervaring." Het „ervaren" van den Vader in ons, verleent ons heden ten dage nog even groote macht als ten tijde van het leven van Jezus. Ja, zelfs meer, want heeft hij niet gezegd: „En gij zult meer doen dan deze?"

9. Al wat wij tot nu toe in deze lessen geleerd hebben, is niets anders geweest dan het stap voor stap voortgaan naar één punt: de „ervaring" der nimmer falende aanwezigheid Gods in onze ziel, waardoor deze (onze ziel) ons dan tevens geopenbaard is als de tabernakel waar de Allerhoogste in woont. „Weet gij niet dat ulieder lichaam een tempel is des heiligen Geestes die in u is?"

10. Ik kan u God niet openbaren, evenmin als gij God aan een ander kunt openbaren. Wij kunnen alleen aan anderen vertellen hoe ieder in zijn eigen binnenste God kan zoeken en vinden. Het opnieuw goboren worden in de volle bewustheid onzer geestelijke vermogens en eigenschappen, is een proces, dat zich in de stilte, in het ongeziene rijk onzer eigen ziel voltrekt, „'t Is als de wind die blaast waarhenen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet vanwaar hij komt en waar hij henen gaat: alzoo is een iegelijk die uit den geest geboren is."

11. Geestelijke kennis en ervaring is geen koopwaar die men zich ten eigen bate, voor geld verschaffen kan. Zoo verhalen de Handelingen der Apostelen van een man, Simon genaamd, die meende dat hij de langs geestelijken weg verkregen macht om teekenen te doen, van de apostelen zou kunnen koopen. Maar Petrus bestrafte hem en zeide: „Uw geld zij met u ten verderve, omdat gij gemeend hebt, dat de gave Gods door geld verkregen wordt. Gij hebt geen deel of lot in het woord, want uw hart is niet recht voor God."

12. Die gave Gods, waar Petrus van spreekt, kunnen wij evenmin erlangen door er enkel maar om te bidden en te smeeken. Honderden hebben 't op deze wijze beproefd, doch wat zij zoo ernstig zochten, gewerd hun niet, omdat zij niet verstonden te nemen, wat God hun vrijwillig bood. „Gij bidt en gij ontvangt niet, omdat gij kwalijk bidt, opdat gij het in uwe wellusten doorbrengen zult" (of om uw zelfzuchtige wenschen te bevredigen.)

13. De ervaring van Gods aanwezigheid in ons, is eene gave van God, en ieder die haar op de rechte wijze weet te zoeken, zal haar deelachtig worden. Emerson heeft gezegd: „deze innerlijke kracht (of de ervaring van God in ons) daalt alleen dan in ons neer, wanneer zij algeheel bezit van ons kan nemen. Zij komt tot de nederigen en eenvoudigen, tot allen die bereid zijn om misplaatste trots en eigenwaan te laten varen; zij komt als wijsheid, als bezonkenheid en hooge waardigheid. Wie door deze innerlijke kracht is bezield, voelt zich als wedergeboren. Hij verrast ons door nieuwe, wondere eigenschappen. Hij is ongekunsteld en eerlijk, spreekt niet om van de menschen verstaan te worden, zoekt geen voorname vrienden, verwacht geen bewondering, en is niet bezorgd voor den dag van morgen."

14. „En gij zult mij zoeken en vinden, wanneer gij naar mij zult vragen met uw gansche hart." Eerst wanneer uw begeerte naar geestelijk inzicht oneindig sterker zal zijn dan uw verlangen naar aardsche goederen, naar roem, naar invloed of eerbetoon, eerst dan zal God zich aan uw ziel openbaren, en zult gij 't ervaren dat de Vader in u woont, die leven en sterkte, macht en vrede is.

15. Iemands verlangen kan zoo sterk en uitsluitend uitgaan naar een enkele, bepaalde zijde van de openbaring Gods, laten we b.v. zeggen naar gezondheid, — dat hij naar het bezit daarvan met zijn „gansche hart" streeft. Indien hij, in het onwankelbaar vertrouwen dat de gave hem reeds toebehoort, deze weet te nemen, dan zal hij tevens verstaan en aan zich zelf ervaren, dat God zijn volmaakte gezondheid is. Zoo is het met elke andere gave, naar welke wij ook mogen streven, 't Is altijd een stap in de goede richting, omdat 't ons leert om vertrouwen te hehhen in God. Alleen naarmate wij geestelijk rijper worden, zal voor ieder onzer een oogenblik komen, dat God's stem ons zal zeggen om nóg hooger te stijgen, ver boven alle persoonlijke begeerten uit. Dan zullen wij enkel meer goed begeeren om er ook meer van te kunnen mede-deelen aan anderen, in de volle verzekerdheid dat „de geheele mensch" gezond zal wezen, naar de mate dat God (Goed) door hem heen stroomt, naar anderen toe.

16. In het begin van Salomo's regeering als koning van Israël verscheen God hem 's nachts in een droom, zeggende: „Begeer wat ik u geven zal" En Salomo antwoordde:

17. „Geef uwen knecht een verstandig hart." Die zaak was goed in de oogen des Heeren, dat Salomo deze zaak begeerd had.

18. En God zeide tot hem: „Daarom dat gij deze zaak begeerd hebt, en niet voor u begeerd hebt vele dagen, noch voor u begeerd hebt rijkdom, noch begeerd hebt de ziel uwer vijanden, maar hebt begeerd verstand voor u, om gerechtszaken te hooren, zie Ik heb gedaan naar uwe woorden:

19. zie Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, dat uws gelijke voor u niet geweest is en uws gelijke na u niet zal opstaan.

20. „Zelfs ook wat gij niet begeerd hebt, heb ik u gegeven, beide rijkdom en eer, dat uws gelijke onder de koningen alle uwe dagen niet zijn zal."

21. Aldus ontving Salomo alles wat hij aan aardsche goederen en wat daarmede gelijk staat, maar had kunnen verlangen, zoodat onder de koningen zijns gelijke niet was, omdat hij wars van alle bezit en eigenbelang, een verstandig hart begeerd had. „Zoekt eerst het koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid, en alle „deze dingen zullen u toegeworpen worden." „Want zoo wie zijn leven verliezen zal om mijnentwil, (d.w.z. hij die zijn aardsche goederen om der Waarheid wil verzaakt, en het vinden van God in eigen ziel boven alles begeert), die zal het vinden."

22. Wanneer het bewust verlangen naar geestelijke kennis eerst sedert kort bij u ontwaakt is, dan moet gij niet verwachten dat gij deze opeens ten volle zult verkrijgen. Gij hebt tot nog toe altijd aan den buitenkant van uw leven geleefd, en ge hebt steeds in den waan verkeerd dat er een diepe kloof is tusschen God en u. Het eerste wat gij te doen hebt, nadat gij tot u zelf zult zijn gekomen, is „op te staan en naar uwen Vader te gaan," d.w.z. keer uwe gedachten van den uiterlijken schijn, naar de ware kern die binnen in u is; leer 't verstaan dat gij niet ver van God verwijderd zijt, maar dat Hij integendeel het oneindige verlangen heeft om altijd meer van zich zelf in u zichtbaar te maken, en u uit te helpen uit zonde en leed. Evenals Jezus dit aan zijne volgelingen leerde, zoo vangen ook wij onze reis naar geestelijk bewustzijn aan, met het snoeien van de takken onzer zelfzucht. Wij trachten lief te hebben in stede van te haten, wij schenken vergiffenis inplaats van ons te wreken, zelfs wanneer 't ons een groote zedelijke overwinning mocht kosten. We ontkennen afgunst, boosheid, ziekte, en alle onvolmaaktheid, en erkennen en bevestigen liefde, vrede en gezondheid.

23. Begin maar vast met de woorden van waarheid te spreken, die gij kent, zelfs al hebt ge ze alleen nog maar met uw verstand leeren verstaan. Wees bereid om de allereerste lichstraal die tot u komt, niet alleen op te vangen, maar ook weer op anderen te laten schijnen en aldus, ernstig en getrouw, er u zelf en anderen mee te helpen. Gij zult wellicht menigmaal den moed verliezen, wanneer gij niet onmiddellijk resultaat ziet en allerlei vragen u bestormen. Laat u dan niet ter neer slaan, span u tot het uiterste in om dit doode punt voorbij te komen, en op eens, als de tijden Gods vervuld zijn, zal de glans van het Eeuwige in al zijn heerlijkheid voor u verschijnen, en de woorden van waarheid, die ge spreekt, zullen als het levende woord binnen in u zijn. Gij zult niet langer in duisternis wonen, want het zal licht zijn in uw eigen ziel; het „woord is vleesch geworden," d.w.z. ge zult u bewust zijn van een ongekend'en tintelend leven in uw lichaam, een ongekende, grootere liefde voor uwe medemenschen, een ongekend en goddelijk vermogen om te volbrengen.

24. Dit is 't wat men geestelijk inzicht noemt. Het is als een lichtstraal van den Allerhoogste in uw bewustzijn. Zie het oude is voorbijgegaan, en alle dingen zijn vernieuwd geworden. Vanaf dat oogen-blik zult gij niet meer spreken om van de menschen verstaan te worden; gij zijt eenvoudig en waar, gij verlangt geen bewondering, maar gevoelt u integendeel onuitsprekelijk vernederd wanneer men u prijst, en alle woorden van lof zullen u zijn als klinkend metaal, of een luidende schel. Ja, waarlijk, wie door deze innerlijke kracht wordt bewogen, voelt zich als een herboren mensch!

25. Tegelijk met deze geestelijke kennis krijgt gij ook een nieuw inzicht in de Schriften. De Geest der Waarheid, die altijd in u woont, weet van de diepten Gods, en maakt ze aan u bekend. Gij vraagt niet meer aan menschen, hoe bekwaam ze ook wezen mogen, om u te onderrichten of te genezen, want gij weet dat het levende licht, het levende woord binnen in u, u in de Waarheid leiden zal.

26. Alles wat wij noodig hebben, is de openbaring van den levenden Christus binnen in ons. Ieder moet zelf trachten hem te vinden, want alleen voor zoover wij ons bewust zijn van het goddelijke in ons, kunnen wij edele, krachtige en gelukkige menschen wezen.

27. Wij allen hebben den drang in ons naar dit hooger geestelijke leven, zelfs terwijl we er ons zelf misschien niet van bewust zijn, en hoewel men oppervlakkig zeggen zou, dat de mensch enkel haakt naar meer geld of grooter materieel bezit, zoo gaat toch in werkelijkheid ons aller vurige begeerte uitsluitend uit naar meer van God, of „Goed."

28. Velen zijn er tegenwoordig diep van doordrongen, dat stoffelijk bezit hun geestelijken honger nooit zal stillen, en zij stellen met ernst en toewijding alles in het werk om den immanenten (of in-newonenden) God is zich zelf te ervaren Al hun streven is op dit ééne punt gericht. Eerst moeten zij zelf God gevonden hebben, zoo redeneeren zij, pas daarna kunnen zij voor anderen gaan leven. Ach, als zij maar wisten hoeveel spoediger 't licht zou worden in hun eigen ziel, indien zij maar vast een begin maakten met zich aan anderen te geven! God schenkt ons Zijn gaven wel is waar niet als belooning, zooals een moeder haar kind iets geeft als 't zoet is geweest, maar toch zijn deze in zekeren zin eene vergelding voor onze daden, omdat b.v. het dienen van anderen een van de schreden is, die ons leiden tot naar de plaats waar de volheid Gods ons wacht. Geestelijk verstaan is waarlijk eene „gave Gods," die wij vroeger of later zullen deelachtig worden, naarmate wij ons eigen licht op anderen laten afstralen.

29. Ik geloof dat te veel zelfonderzoek, te veel geestelijk zoeken, eer schadelijk dan heilzaam is voor onzen geestelijken groei. Het is een soort van geestelijke zelfzucht, hoe paradoxaal dit ook moge klinken. Jezus heeft ons van het begin tot het einde steeds gewezen op het uitgeven van wat men zelf bezit, ten bate van den naaste die niets heeft. Heeft niet Gods Geest door den profeet Jesaja gesproken:

30. „Is niet dit het vasten dat ik verkies dat gij losmaakt de knoopen der goddeloosheid, dat gij ontdoet de banden des juks, en dat gij vrij loslaat de ver plet-terden, en alle juk verscheurt?

31. Is het niet dat gij den hongerige uw brood mededeelt, en de arme verdre-venen in huis brengt?"

32. „Dan zal uw licht voortbreken als de dageraad, en uwe genezing zal snellijk uitspruiten. Dan zult gij roepen, en de Heere zal antwoorden: Zie hier ben Ik."

33. En zoo gij uwe ziel opent voor den hongerige, en de bedrukte ziel verzadigt, dan zal uw licht in de duisternis opgaan, en uwe donkerheid zal zijn als de middag:

34. „en de Heere zal u genadiglijk leiden, en Hij zal uwe ziel verzadigen in groote droogten, en uwe beenderen vaardig maken; en gij zult zijn als een gewaterde hof, en als een springader der wateren, welker wateren niet ontbreken."

35. Stilstand is de dood. Het water in een vijver kan niet klaar, helder en frisch blijven, tenzij 't even goed weg kan vloeien als binnenstroomen. 't Is onze taak om het afvoerkanaal open te houden, en 't is God's werk om voor het binnenstroomen in en door ons heen te zorgen. Tenzij gij in dienst van anderen datgene gebruikt wat God u gaf, zal de weg naar geestelijk verstaan lang en bezwaarlijk voor u wezen.

36. Evenals soms zeer ernstige, maar in geestelijke zaken onwetende menschen, God bidden en smeeken om hen evenals op den dag van het Pinksterfeest te vervullen met den heiligen Geest, zoo smeeken ook wij, eer wij er rijp voor zijn, om geestelijk verstaan. Jezus zeide: „Nog vele dingen heb ik u te zeggen, doch gij kunt die nu niet' dragen." Wij groeien, wanneer wij ons licht en onze kennis voor anderen gebruiken. Stap voor stap voortgaande, nemen wij toe in geestelijk inzicht en verstand, totdat in de volheid der tijden, wanneer God ons krachtig genoeg daartoe acht, aan ons zielsverlangen voldaan wordt, en wij eindelijk ten volle leeren verstaan.

37. Zoek God in u zelf. Vang het licht op dat u beschijnt, laat het afstralen op uw medemenschen, en maak voor u zelf de profetie van Jesaja waar:

„dan zal uw licht in de duisternis opgaan, en uwe donkerheid zal zijn als de middag; dan zal uw licht voortbreken als de dageraad en uw genezing zal snellijk uitspruiten."
________________________
arrow-left arrow-right